Joris Schouten is bekend als aanvoerder en onwrikbare laatste man van VVW 1. Maar hij diende ook zes jaar het vaderland, waaronder een missie in Afghanistan. En kwam onverhoopt toch in de bollen van zijn vader en opa terecht. “Waarom ik aanvoerder ben? Misschien heb ik de grootste bek.”
Geplaatst in “Hèt Café presenteert Wervershoof” #4. Uitgegeven in de lente van 2021 (Tekst: Cor Dol)
Joris Schouten is geboren en getogen in Wervershoof. Maar zijn bed stond niet altijd hier. Na een schoolcarrière langs De Schelp en Oscar Romero ging Joris bij de landmacht.
Waarom de landmacht?
“Ik wist niet wat ik na de middelbare school moest doen. Bij de landmacht kon je een oriëntatiejaar volgen en dat leek me wel wat, een jaar oriënteren. Dan had ik in ieder geval een jaar de tijd om uit te vogelen wat ik wilde. En tegelijkertijd lekker fysiek bezig zijn. Uiteindelijk ben ik zes jaar gebleven, gestationeerd in Oirschot bij Eindhoven. Vanaf het oriëntatiejaar zat ik altijd samen met Caspar Stammis, ook uit Wervershoof. Hij zat niet in dezelfde groep als ik, maar wel in hetzelfde peloton. Uiteindelijk ging hij twee maanden voor mij de landmacht uit.”
Waarom bleef je zo lang hangen?
“Ik heb er een opleiding gedaan en gehaald. Dat was niet zomaar wat. Vervolgens word je ‘paraat gestationeerd’ en ik ging een opwerkingstraject in. Er kwam een uitzending aan, naar Afghanistan. Dat leek me geweldig, dan ga je echt doen waar je voor getraind bent. In de groepstraining ga je echt van nul naar honderd, hoe je op elkaar ingespeeld bent. En vervolgens tweehonderd procent, en dan word je uitgezonden. Ik ben vijf maanden in Afghanistan geweest.”
Hoe kijk je daarop terug?
“Een heel mooie tijd. Echt doen waar je een jaar voor getraind hebt. Ik moet wel zeggen dat in ons peloton geen zwaargewonden of doden zijn gevallen, dat maakt het misschien iets makkelijker om het als ‘een mooie tijd’ te zien. De kameraadschap die je met elkaar hebt en voelt, dat is ongelooflijk en dat heb ik daarna nooit meer zo gehad. Zo blind op elkaar vertrouwen. Nee, ik heb er geen trauma opgelopen. Het zal de West-Friese nuchterheid wel zijn.”
Zien jullie elkaar nog wel eens?
“Dat is vreemd. Er is eens in de twee jaar een reünie, maar verder spreek ik verder nooit meer iemand van toen. Heel bizar. Ik wist precies wat zij deden en zij wisten precies wat ik deed, en dat houdt dan ineens op. Je had elkaar zo nodig en iedereen was er zo op getraind om te doen wat je moest doen in allerlei situaties. Of ik bang ben geweest? Niet echt. We waren zo goed getraind en ik had het volste vertrouwen in mijn leidinggevende. Ik wist dat als er wat zou gebeuren, we er wel uit zouden komen.”
Hoe stond het thuisfront tegenover je uitzending?
“Het gekke is, is dat je zelf in zo’n situatie het besef van tijd kwijtraakt. Toevallig had ik op drie zondagmiddagen achter elkaar contact met mijn moeder. Puur toeval. Maar zij rekende erop dat ik de vierde zondagmiddag weer contact op zou nemen. Dat gebeurde niet, omdat er iets anders was of omdat ik er niet aan dacht. Dat was in Wervershoof reden tot lichte paniek. Maar als er werkelijk iets ernstigs gebeurt, gaat er een heel protocol in werking zodat de familie het als eerste hoort. Dus eigenlijk geldt: geen nieuws, goed nieuws.”
En toen je terugkwam?
“Ik werd leidinggevend korporaal en werd vijf maanden te werk gesteld in Curaçao. Eerlijk is eerlijk, dat was een snoepreisje. We zaten daar niet in het regenseizoen en het was veel strand en feest. Ja, heel naar. (lacht) Er moet defensie op het eiland zijn, het was verder gewoon 40 uur werken en paraat staan bij bijvoorbeeld een tropische storm. Maar ja, die was er dus niet. Dat was wel even wat anders dan Afghanistan.”
Na zes jaar vond je dat je oriëntatiejaar lang genoeg had geduurd.
“Haha, ja, er werd bezuinigd, geen uitzendingen meer, de uitdaging ging er vanaf. Voor heel veel mensen, en dus ook voor mij, is het leger een tijdelijke wereld. Zeker heb ik veel geleerd in die tijd. Discipline, doorzettingsvermogen, kameraadschap, teamgevoel.”
“De bollen begonnen
me te boeien”
En toen het grote zwarte gat?
“Ik ging in het bedrijf van mijn vader aan het werk, om maar even wat te doen te hebben. Nee, ik was in het bedrijf zeker geen kind aan huis en was nooit mijn idee om in het bedrijf te komen werken. Wij woonden ook niet bij het bedrijf, maar gewoon in het dorp zelf. Dus als kind kwam ik er wel eens, maar het was niet zo dat ik altijd in de schuur was te vinden. Maar toen ik uit de landmacht kwam, nam mijn
vader me mee en introduceerde me in het hele proces rondom bollen, het broeien en prepareren en zo. Het werd steeds interessanter,
er zat veel meer in dan ik altijd had gedacht. De bollen begonnen me te boeien. Aan de keukentafel thuis hadden we het vaak over het werk. Inmiddels zijn mijn vader en ik samen eigenaar. Nee, geen spijt van. Het is elke dag leuk.”
Wat maakt voor jou de bollenteelt interessant?
“Het gaat om perfectioneren en innoveren. Automatiseren waar het kan. En nu kijken hoe we het maximale uit deze locatie kunnen halen. Natuurlijk was vorig jaar niet goed, zeker bij het begin van de eerste golf stortte alles een beetje in. We hebben veel weggegooid, we draaiden zo’n 20, 25 procent van wat we normaal doen. Op een gegeven moment konden we wat leveren aan een webshop en de retail. Uiteindelijk viel het mee, na die dramatische eerste weken. Maar dit jaar maken we het goed.”
En dan ben je nog een sportman. Dat viel ook stil.
“Klopt. Voetbal, zaalvoetbal en tennis. Voetbal is wel dé sport voor mij. En altijd VVW, al vanaf de F3 en nu in de selectie. De regels om te trainen worden gelukkig weer wat soepeler, maar alleen voor mensen tot 28 jaar. Ik ben 32, dus ik mag nog niet.”
Wat zijn je ambities in de sport?
“Dit seizoen is ten einde, misschien komt er nog een regiocup. En volgend jaar moeten we top vijf spelen in de derde klasse. Eigenlijk hebben we een selectie die zou moeten kunnen promoveren, maar dan moet het goed vallen.” (tekst loopt door onder foto)
Nooit gedacht om op een hoger niveau te voetballen?
“Ik ben wel eens gevraagd door de Zouaven. Op een verkeerd moment, toen iedereen daar zo’n beetje opstapte. En dat grijs, dat staat mij niet. Geel en zwart, da’s beter. En gezelliger ook, mooi op de fiets naar de club met je tas over de schouder, dat past meer bij mij.”
Waarom ben jij de aanvoerder van het eerste?
“Weet niet. Misschien heb ik de grootste bek. (lacht) Nou ja, ik ben duidelijk aanwezig, coach mijn medespelers in het veld en inmiddels zo ongeveer de oudste. En verder ga ik door zolang ik het leuk vind, dat bekijk ik van jaar tot jaar. Ik heb geen ambitie om trainer te worden. Dat kost veel tijd. Elke dinsdag- en donderdagavond trainen en zondag een wedstrijd. Die zondag is geweldig, donderdagavond is leuk, maar dinsdag…. Voorlopig heb ik nog motivatie genoeg, en als dat ophoudt wil ik wel bij het derde. Die trainen niet, dat hebben ze niet nodig. (lacht weer). Maar wel fanatiek voetballen op zondag.”
En soms naar het café.
“Zo af en toe aan de bar zitten, dat zou ik wel weer eens willen. Vanaf groep 3 en 4 van De Schelp bestaat nog steeds een vriendengroep van tien man, da’s best bijzonder. Al zo’n 25 jaar en de groep is nog bijna helemaal intact. Het zou mooi zijn om weer eens met elkaar gezellig wat te drinken.”