wild in de biene
column door bert laan
Het was op zijn zachtst gezegd “vrij bedrijvig” bij ons thuis. Hoewel we met 10 kinderen eigenlijk maar een middenmoter waren in het dorp (14 en 16 kinderen, het kwam allemaal voor destijds), was het in ons kleine huisje een drukke bedoening. Niet alleen wijzelf , maar ook alle aanloop zorgde er voor dat de koffiekan en de koektrommel continue bijgevuld moest worden: elk van ons nam immers vaak vriendjes mee naar huis omdat het bij ons thuis te doen was: een kast vol met gezelschapsspellen, altijd voldoende mensen in de kamer om een potje te kaarten. Het was de zonnige zijde van die periode.
We leefden niet in weelde – verre van – maar hebben het opgroeien in de jaren 60 en 70 zelf eigenlijk niet als armoede ervaren. Natuurlijk moesten alle zeilen bijgezet. Bonen zoeken, kranten en folders venten, helpen bij de boerderij aan de overkant, sjouwtjes op de bouw of bij de slager: ieder van ons zorgde al vroeg voor bijverdiensten omdat anders het huishouden niet rond te krijgen was. Maar wat gaf het, als je verder onbezorgd kon spelen in en om het huis.
Ik heb nog foto’s waarop we achter het huis speelden en je nog tot in het oneindige richting dijk kunt kijken: de nieuwbouw was er nog niet. Overal waren voetbalveldjes voor de warme maanden, in de wintertijd ging je schotsenlopend naar de dijk en weer terug, klis pôôt of niet. Met het roeibootje gingen we te bollek – ik weet niet of je het zo schrijft, maar voor de onwetende zeg ik dat dit het Westfriese woord voor “vuilstort” is – of we gingen vissen in sloten in gebieden die later allemaal aan de ruilverkaveling ten deel vielen.
Wervershoof was destijds een tamelijk gesloten omgeving, eigenlijk had je alles wat je nodig had al op het dorp: slager Ruiter drie huizen verderop, bakker Boon aan de overkant, Brammetje Beerepoot kwam met zijn Volkswagenbus vol zuivel, Bertus Vermaat zat met zijn postkantoortje nog geen 100 meter verderop. Groenteman Aker kwam aan de deur, net als elke vrijdag vishandel Mol.
Wat we niet in het dorp konden halen, kwam met Ter Meulen Post en soms zetten we voor het raam een kaartje klaar zodat stomerij Kerner wist dat er kleding moest worden opgehaald. We hoefden het Zijdwerk niet uit, alles was voor handen. De boerderij van Haakman moest toen nog plat, die zou pas later plaats gaan maken voor het winkelcentrum met de platenzaak, de fotohandel, de drogisterij en de supermarkt.
Eind jaren zestig , begin jaren 70 werd alles anders: in de gang werd een (groene) wandtelefoon gemonteerd, de eerste TV werd vervangen door een kleurentelevisie, de oudere gezinsleden gingen het huis uit. De nieuwbouw -jarenlang ons speelterrein- werd bevolkt door de vele kinderen van de grote gezinnen , maar ook door de overloop van “buitenpoorters”: er klonk opeens sappig Amsterdams tussen het stugge Westfries door.
(text loopt door onder de afbeelding)
Ook bij ons kwam de hunkering naar meer, mijn vader omschreef dat als: “ze hewwe het wild in de biene”. Van het kleine Werenfridus aan de Dorpsstraat gingen we naar het grote Werenfridus in Hoorn, daarna lonkte voor velen de stad verderop: we waren de generatie die opeens alle kansen kregen. En grepen. Amsterdam, Haarlem, Hoorn, De Goorn: we hebben onszelf verspreid. Maar niet ver. Niet zover in ieder geval dat we niet nog minstens twee keer per jaar terugkeren naar dat plekje waar het allemaal begon: dat kleine huisje aan de Dorpsstraat is nu het prachtig opgeknapte en uitgebouwde eigendom van een van mijn broers.
Met gevoel voor traditie zijn hij en zijn vrouw net zo gastvrij als mijn ouders dat destijds waren: iedereen kan binnenlopen, de koffie is immer vers. Met de kermis doen we een borrel in de tuin (WIELRIJDERS AFSTAPPEN!), in de kerstvakantie doen we gewoon nog eens alsof we weer allemaal tiener zijn : “potje kaarten, jongens? Zetten!”. Inmiddels schuiven de kinderen, de neven, de schoonzoons aan: in de ochtend kaarten en in de middag biljarten om de Harde Pik-bokaal. Ook onze nieuwe generaties leren dat wij deze gezelligheid dáár hebben geleerd: de Dorpsstraat is basis.